Het kabinet heeft deze week een totaalpakket aan maatregelen voor de arbeidsmarkt aangeleverd bij de Tweede Kamer. Doel van de maatregelen is het oplossen van de huidige knelpunten op de arbeidsmarkt. De afschaffing van het minimumjeugdloon is hierbij de meest significante ingreep.




Volgens het kabinet en de sociale partners past het minimumjeugdloon niet meer bij de positie die jongeren innemen op de arbeidsmarkt. Ze zijn het erover eens dat jongeren een eerlijke kans verdienen in de samenleving, inclusief een acceptabel loon.

Het minimumloon wordt de komende jaren daarom stapsgewijs verhoogd, waarbij 21-jarige arbeidskrachten het minimumloon (WML) betaald krijgen. Ook het loon van 18-, 19- en 20-jarigen stijgt mee, om te voorkomen dat de leeftijdsgrens van 21 jaar een rol gaat spelen bij het wel of niet aannemen van arbeidskrachten. Om verlies van banen voor te zijn, zal het kabinet werkgevers tegemoetkomen met compenserende maatregelen voor de loonkostenstijgingen.


Op bepaalde punten heeft de Wet werk en zekerheid (Wwz) extra bijsturing nodig in de uitvoering; daar zijn kabinet, werkgevers en werknemers het over eens. Vooral als het gaat om seizoenswerk zijn aanpassingen nodig.

Op basis van de huidige wet dienen werknemers na drie arbeidscontracten een vaste aanstelling te krijgen, waarbij de maximale tussenpoos tussen deze contracten zes maanden is. Voor werknemers die wegens natuurlijke of klimaatgerelateerde omstandigheden maximaal negen maanden per jaar kunnen werken, wordt nu een uitzondering op deze regel gemaakt: de tussenperiode tussen de arbeidscontracten mag in dat geval maximaal drie maanden zijn.